Transcriptie van de presentatie van prof. Adélaïde Blavier (ULg)
Nationaal colloquium van 4 maart 2016 - Samen groeien naar een duurzame erkenning
Deze transcriptie in PDF-formaat
Mevrouw de minister, meneer de minister, geachte collega's, eerst en vooral wil ik de organisatoren bedanken voor hun uitnodiging om hier te komen spreken over deontologische vragen met betrekking tot de samenwerking binnen teams en netwerken. Over dit thema zou ik enorm veel kunnen vertellen. Ik kan hier echter onmogelijk alle aspecten van de samenwerking in team en in netwerken behandelen. Ik zal me dus beperken tot een aantal punten.
U weet allemaal dat samenwerken in teams en in netwerken voor onze sector dagelijkse realiteit is. Voor de hervormingen van de geestelijke gezondheidszorg voor volwassenen bijvoorbeeld, of voor de toekomstige hervorming voor kinderen, maar ook binnen het domein van de arbeidspsychologie, waar we nauw samenwerken met vakmensen uit diverse disciplines. De vraag is echter hoe we dat teamwork en de samenwerking in multidisciplinaire netwerken kunnen beheren en tegelijk onze ethiek en deontologie kunnen respecteren.
Een van de deontologische vragen die regelmatig terugkomt, is die van het beroepsgeheim. Het beroepsgeheim vormt een van de wettelijke en deontologische fundamenten van onze beroep, maar onze partners stellen dit beroepsgeheim soms aan de kaak stellen omdat de psychologen zich erachter zouden verschuilen. De vraag is dus welke verplichtingen psychologen hebben binnen samenwerkingsverbanden.
Voor ik verder ga, wil ik eerst even herhalen wat het beroepsgeheim juist is. Niet in detail, maar enkel de grote principes. Waarom bestaat het beroepsgeheim eigenlijk? Het beroepsgeheim bestaat om de professionele relatie te bevorderen door een klimaat van vertrouwen te creëren. Dat is nodig om goed te kunnen werken. Het beroepsgeheim zorgt enerzijds voor bescherming van de patiënt die in alle discretie kan komen praten met de psycholoog. Anderzijds beschermt het beroepsgeheim ook de maatschappij doordat personen die hulp nodig hebben, in alle vertrouwen hulp kunnen zoeken bij een psycholoog.
In dat opzicht kunnen we zeggen dat het beroepsgeheim van publieke aard is. Met andere woorden: het behoort aan niemand toe. Noch aan de persoon die iemand in vertrouwen neemt, noch aan degene die in vertrouwen wordt genomen. Het beroepsgeheim is van publieke aard en wordt dus geregeld door wetten en de deontologische code. Het beroepsgeheim wordt dus beschermd door een wettelijke nationale basis. Daaronder vallen onder meer het strafwetboek en de privacywet. Daarnaast zijn er ook reglementaire beschermingen waaronder de deontologische code voor psychologen die in 2014 werd gestemd.
Wat belangrijk is, is dat het beroepsgeheim bovenal een wet is, en niet louter een kwestie van deontologie. Deontologie speelt ook een rol, maar het wettelijke karakter primeert. De wet heeft betrekking op iedereen die in zijn beroep te maken krijgt met vertrouwelijke mededelingen. Dat is uiteraard het geval voor psychologen. Een ander belangrijk punt is dat het beroepsgeheim een formele voorwaarde is en niet afhankelijk is van de inhoud van de vertrouwelijke mededeling. Alle mogelijke informatie die binnen het kader van het beroepsgeheim, en dus in de context van een professionele relatie, wordt gecommuniceerd, is zo onderworpen aan het beroepsgeheim, ongeacht de inhoud.
Een psycholoog kan dus niet zelf beslissen dat een deel van de informatie geheim is en een ander deel niet. Zelfs het feit of een persoon al dan niet beroep heeft gedaan op onze diensten is geheim. Deze regel geldt trouwens ook voor minderjarigen. Wanneer voor minderjarigen wordt afgeweken van het beroepsgeheim, vormt dat dus een uitzondering op de regel.
Het beroepsgeheim blijft overigens ook gelden wanneer een klant overlijdt of niet langer op consultatie komt. De klant kan de psycholoog verder niet ontslaan van het beroepsgeheim. Dat kan enkel onder bepaalde wettelijke omstandigheden.
Nu we de regels kort hebben overlopen, wil ik toch twee uitzonderingen bespreken: twee wetten die het beroepsgeheim nuanceren. Ten eerste hulp bieden aan personen in gevaar en ten tweede de situaties waarbij een minderjarige in gevaar verkeert. Ik ga hier niet in detail, maar het is wel zo dat dit ook een onderdeel is van samenwerken in team en in netwerk.
Wanneer kunnen we spreken over "schuldig verzuim hulp te bieden aan personen in gevaar"? Daarvoor moeten vier voorwaarden vervuld zijn. Eerst en vooral moet er een actueel, ernstig en reëel gevaar zijn. Het gevaar moet dus reeds aanwezig zijn of dreigend zijn. En er mag effectief geen hulp geboden worden. Het is goed te weten dat ook het team of het netwerk de psycholoog kunnen helpen. Daarnaast moet de psycholoog bewust zijn van het gevaar en toch besluit niet te hulp te komen. Ook al is er geen dreigend gevaar voor de psycholoog zelf of de tussenkomende partij. Zoals jullie zien, moet aan een hele reeks voorwaarden voldaan worden vooraleer er effectief sprake is van het "niet-bieden van hulp aan een persoon in gevaar" of "schuldig verzuim".
We spreken dus over niet-bieden van hulp aan personen in gevaar bij een bewuste, vrijwillige en ongegronde onthouding om hulp te bieden. Wanneer de geboden hulp dus passend leek op het moment dat ze werd gevraagd of op het moment dat u ze kon bieden, maar achteraf inefficiënt of onvoldoende bleek, kan er geen sprake zijn van "niet-bieden van hulp aan een persoon in gevaar". In die zin is onze deontologische code zeer duidelijk: we hebben een inspanningsverplichting, maar geen resultaatverplichting. De psycholoog moet dus aantonen dat hij alles in het werk heeft gesteld om te helpen, zelfs al leverde het niet het verwachte resultaat op.
Voor minderjarigen die in gevaar verkeren, voorziet de wetgever een ander artikel dat ons toelaat de bevoegde instanties te waarschuwen. Het is het befaamde artikel 12 dat ook enkele moeilijkheden stelt in onze deontologische code. Dit artikel wijst op een situatie waarbij er een ernstig en dreigend gevaar is voor de mentale of fysieke integriteit van de betrokkene en wanneer we, alleen of met de hulp van een derde, niet in staat zijn deze integriteit te beschermen. De passage "alleen of met behulp van een derde" is belangrijk, want het toont het belang om samen te werken met het team of met het netwerk om die hulp te bieden.
Hulp bieden is dus niet noodzakelijk een schending van het beroepsgeheim. Tussenbeide komen staat niet gelijk met "een aangifte doen". Er zijn andere mogelijkheden en een van die mogelijkheden is uiteraard een gesprek met de klant, de situatie evalueren en spreken met naasten. Daarnaast is er het gedeelde beroepsgeheim, en dit principe is echt een wezenlijk onderdeel van het werken in een team of in een netwerk.
Wanneer in team, in netwerk wordt samengewerkt, stelt zich uiteraard de vraag van het gedeelde beroepsgeheim. Dat concept wordt niet altijd juist gebruikt en is misschien niet altijd overal even goed gekend. Wat is dat gedeelde beroepsgeheim juist? Eerst en vooral bestaat het gedeelde beroepsgeheim omdat we de verplichting hebben samen te werken met elke persoon of dienst die wordt gevraagd dezelfde situatie of persoon te behandelen. We moeten ons dan ook informeren over de acties die al uitgevoerd werden en we moeten de keuzes van de vorige tussenkomende partijen respecteren, zonder aan die keuzes gebonden te zijn. We blijven dus onafhankelijk in de keuze van onze methodes.
Het gedeelde beroepsgeheim is ook nodig om elke vorm van burn-out te vermijden, onder meer bij psychologen. De verantwoordelijkheid is soms te groot om alleen te beslissen, bijvoorbeeld bij een patiënt met zelfmoordneigingen of een kind dat slachtoffer is van mishandeling. In die gevallen is het belangrijk om op een team, een netwerk te kunnen terugvallen.
Hoe wordt het gedeelde beroepsgeheim beschermd? Door welke wetten? Eigenlijk is er geen specifieke wet voor het gedeelde beroepsgeheim. Artikel 458 verbiedt om informatie te communiceren die onder het beroepsgeheim valt, zelfs niet aan andere personen die gebonden zijn door het beroepsgeheim. Het gedeelde beroepsgeheim is dus geen wettelijk concept, maar eerder een ethisch en deontologisch concept, dat toegelaten is binnen strikte beperkingen.
Hoe kunnen we het gedeelde beroepsgeheim het best definiëren? Elk geval waarbij informatie wordt gedeeld over een persoon en waarbij de identiteit van die persoon wordt vrijgegeven, is een geval van gedeeld beroepsgeheim. Wordt bij supervisie of intervisie de anonimiteit bewaard, dan is er eigenlijk geen sprake van gedeeld beroepsgeheim. Er wordt weliswaar een geheim gedeeld, maar zonder dat de identiteit wordt vrijgegeven. Uiteraard moeten de personen met wie het geheim wordt gedeeld ook gebonden zijn door het beroepsgeheim. Het gedeelde beroepsgeheim wordt dus aanvaard en toegestaan om de efficiëntie van de interventies te optimaliseren.
In een artikel van onze code staan de voorwaarden hiervoor duidelijk omschreven. Zo is het voorafgaande akkoord van de bewaarder van het geheim nodig, en dit uitsluitend in het belang van deze laatste en beperkt tot wat strikt noodzakelijk is. Enkel de noodzakelijke informatie mag dus gecommuniceerd worden, in het exclusieve belang van de bewaarder van het geheim. Daarnaast mag de informatie enkel gedeeld worden met personen die gebonden zijn aan het beroepsgeheim en vooral, die hetzelfde doel of dezelfde opdracht hebben. Een psychotherapeut heeft bijvoorbeeld niet hetzelfde doel als een expert-psycholoog met een gerechtelijk mandaat.
Nu zouden we kunnen zeggen dat het gemakkelijker is wanneer gewerkt wordt binnen kleinere teams. In een netwerk, met spelers uit verschillende disciplines die verschillende doelstellingen, verplichtingen en werklogica's hebben, ligt dit anders. Uiteraard zijn de verschillen tussen elk van die logica's gerechtvaardigd. Maar, niet iedereen heeft hetzelfde doel voor ogen: zo heeft een magistraat niet dezelfde doelstellingen als een psycholoog die begeleiding geeft aan een delinquent.
We moeten er hier dus over waken dat een speler zijn eigen logica niet oplegt aan een andere speler, zonder een noodzakelijk onderscheid te maken tussen de rollen. Ook hier moet de psycholoog zich goed profileren inzake zijn specifieke rol en zijn code. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een grote bezorgdheid, inzake het verlagen van risicoas of het verhogen van de veiligheid op korte termijn en ten allen prijze. Het verlagen van risicoas of het verhogen van de veiligheid is misschien niet het doel van een magistraat, maar niet van de psycholoog die de betrokken persoon behandelt.
De convergentie tussen de doelstellingen vormt dus een belangrijk aandachtspunt voor de samenwerking in de sector. Een ander aandachtspunt is het voorafgaande akkoord van de persoon bij het gedeelde beroepsgeheim. De vorm van dat akkoord kan variëren in functie van de context, maar wanneer van meet af aan wordt samengewerkt in een team zal een geïnformeerde toestemming vaak volstaan. Komen er echter achteraf andere partijen bij, dan moet de reden hiervan uitgelegd worden en moet het akkoord van de persoon hiervoor verkregen worden.
Hier zien we het belang van de invoering van een kader, indien mogelijk duidelijk en a priori. Soms verandert een situatie en moet later iemand anders ingeschakeld worden dan voorzien. In dat geval is de toestemming van de persoon nodig. Waarom vragen we het akkoord van de persoon? Omwille van een van de deontologische basisprincipes, van toepassing op alle spelers uit de medische en psychosociale sector, met name het onvoorwaardelijke respect voor de autonomie en de verantwoordelijkheid van de cliënt. De cliënt wordt dus beschouwd als een autonome en verantwoordelijke persoon.
Een ander punt dat ik graag met jullie wil overlopen, is de eis van een gemeenschappelijk doel. Er moet eenzelfde opdracht, eenzelfde doel zijn. Dat geeft uiteraard zin aan het delen van informatie, maar perkt tegelijk het delen van informatie in. Het verhindert ook dat informatie voor andere doelen wordt gebruikt. Verschillende juristen zijn zeer duidelijk over het feit dat louter bieden van hulp of het tussenkomen niet volstaat om te stellen dat de opdracht gemeenschappelijk is.
Advocaten, opvoeders, rechters en psychologen handelen bijvoorbeeld allemaal in het belang van hetzelfde kind, maar ze hebben niet allemaal dezelfde opdracht en hun tussenkomst heeft niet altijd hetzelfde doel. In dergelijke gevallen is het heel belangrijk goed te definiëren wat wel en wat niet kan gedeeld worden. Binnen dit kader raden bepaalde juristen aan enkel de objectieve gegevens te communiceren die absoluut noodzakelijk zijn en die een rechtstreekse link hebben met het precieze doel van de expertise. Hier past het voorbeeld van een IQ-bepaling. Om geen nieuwe IQ-test te moeten uitvoeren, kunnen gewoon de bestaande IQ-resultaten doorgegeven worden. Ook al kunnen we natuurlijk altijd discussiëren over wat objectieve gegevens zijn binnen de psychologie.
Tot nog heb ik me vooral beperkt tot het beroepsgeheim, maar ik zou het uiteraard nog over tal van andere domeinen en concepten kunnen hebben. Het beroepsgeheim blijft echter de regel, zelfs al zien we tegengestelde tendensen. Sommigen hechten bijvoorbeeld minder belang aan het beroepsgeheim en geven veel te veel informatie door aan collega's. Andere verschuilen zich dan weer achter het beroepsgeheim en communiceren helemaal niets, waardoor uiteraard het risico ontstaat dat personen niet juist worden geholpen. Ik denk dat in die situaties een ethische denkoefening geval per geval zeer belangrijk is en dat daarbij altijd de autonomie, het respect en de vrijheid van de patiënt voorop worden gesteld. Voor de professionele hulpverlener is het ook belangrijk zichzelf te beschermen tegen het verlangen om goed te doen en in een welwillende neutraliteit te blijven.
Ik denk in dat opzicht ook dat het zeer belangrijk is om zichzelf continu bij te scholen en bij te blijven op het vlak van deontologie, ethiek en de wetten. Samenwerken in een netwerk evolueert namelijk constant, onder meer wat betreft de wetgeving en bepaalde hervormingen. Bedankt voor jullie aandacht!